In de spotlight: Tine de Moor Professor Social Enterprise & Institutions for Collective Action
Er is een groeiende interesse bij bedrijven, ondernemingen en de overheid om niet langer te ondernemen voor het grote geld, maar voor het grotere algemene belang. Sociaal ondernemen neemt steeds meer plek in en hoogleraar Tine de Moor onderzoekt sociale ondernemingen: welke manieren bestaan er om tot die sociale onderneming te komen, hoe kunnen deze verder worden uitgebouwd? Kunnen burgers via de zogenaamde burgercollectieven ook een rol spelen in het uitbouwen van zo’n bedrijfsleven?
Ze studeerde geschiedenis en daarna ook milieukunde. Ze was actief bij milieuverenigingen en stelde zichzelf al van voor haar studie de vraag hoe we als wereld in de situatie zijn beland waarin we ons vandaag de dag bevinden. “Het was 1998 toen ik de studie milieukunde ging doen. Sindsdien is de klimaatproblematiek alleen maar erger geworden. Ik ben van de lange termijn analyse en wil vanuit de geschiedenis problemen die we vandaag hebben begrijpen, maar er ook inspiratie voor de toekomst uit putten. Door bepaalde fenomenen en mechanismen die er geweest zijn onder de loep te nemen, is het mogelijk om onze huidige situatie beter te begrijpen maar er ook wat aan te doen.”
In haar onderzoeken bestudeert Tine samen met haar team, dat inmiddels in Rotterdam gevestigd is, het verleden, maar ze kijkt ook naar het nu. Die verbinding leggen vergt wel een extra inspanning van de historicus, aldus Tine. “Vaak blijft het verband dat tussen vandaag en vroeg gelegd wordt heel algemeen, of wordt het vooral als verantwoording voor de huidige situatie gebruikt. Ik kijk naar een geheel van factoren die op elkaar inspelen en probeer dan te onderzoeken wat we vandaag zien en hoe zich dit verhoudt tot situaties die we al gekend hebben. Wat is er anders, wat lijkt er op vroeger en wat zou er gebeuren als er factoren veranderen. Het is een analytische manier van kijken en dit vraagt om in een inspanning, om die bril op te zetten, en om je conclusies dan te vertalen naar het beleid en burgers vandaag.”
Minder dan een kwart van alle hoogleraren is vrouw in Nederland
Hoe gedreven je ook bent als onderzoeker, hoogleraar word je niet zomaar, daar weet Tine alles van. En anno 2020 zijn vrouwen nog steeds een kleine minderheid onder de hoogleraren. Je moet allereerst een uitmuntende student zijn om promotie te kunnen doen. Een promotie onderzoek duurt minstens vier jaar, en dan ben je doctor. “In 2003 werd ik dr. in de geschiedenis. Daarna volgen er nog heel veel stappen voordat je eventueel hoogleraar kunt worden. Onderweg vallen er heel veel mensen af. Eens je doctor bent, is het zaak om een postdoctorale positie te pakken te krijgen. Dan ga je echt iets bewijzen en moet je laten zien dat je het waard bent om bij een universiteit aan te blijven. Er wordt van je verwacht dat je met vernieuwende ideeën komt, projecten binnenhaalt, uitgenodigd wordt als keynote bij grote conferenties, zelf symposia en congressen organiseert, een team uitbouwen, goed onderwijs geeft, ook zetelen in de bestuurlijke gremia binnen de universiteit, maar ook buiten de universiteit, nationaal en internationaal. Uiteraard wordt ook verwacht dat je artikelen publiceert in top academische tijdschriften en dat je peers (vakgenoten in binnen- en buitenland) je werk citeren, zodat je ook internationaal naamsbekendheid krijgt. Tegenwoordig strekt het ook tot aanbeveling om je onderzoek buiten de academische wereld uit te dragen, met lezingen, webinar, podcasts, en uiteraard af en toe ook eens een verschijning in de pers. Als je op vele vlakken tegelijkertijd excellent presteert, dan kan je een vaste aanstelling krijgen, en, als er een vacature is ook doorgroeien tot het hoogleraarschap. Als vrouw heb je daar wel nog steeds minder kans toe: nog steeds is minder dan een kwart van alle hoogleraren vrouw in Nederland. Nederland staat daarmee op de 24ste plek in Europa, niet iets om trots op te zijn.”
Tine kreeg vorig jaar het aanbod van een nieuwe leerstoel in Rotterdam, School of Management, Erasmus University. Ze is de achtste vrouwelijke hoogleraar van de in totaal 65 hoogleraren die daar zitten. “Ik ben in 2003 gepromoveerd en in 2012 werd ik hoogleraar, wat best wel snel is. Ik was toen 37, dat is best jong. Maar ik heb me in die periode wel echt te pletter gewerkt. Het is een heel lange weg, en een enorm pittig proces. Voor en tijdens je carrière als hoogleraar wordt er gekeken naar de mate waarin je publiceert en of dit wel in top tijdschriften is. Daar kom je echter niet zomaar in. Er is een studie gedaan naar het aantal ingediende artikelen tijdens de eerste lockdown. Uit die studie bleek dat er veel meer artikelen werd ingediend door mannen dan door vrouwen. Als je als vrouw thuiszit, ga je toch al snel veel van de huishoudelijke taken opvangen. De eerste lockdown pakte alvast negatiever uit voor de vrouwelijke wetenschapper omdat ze minder tijd had om artikelen te schrijven en in te dienen dan haar mannelijke collega’s. Maar ik heb zelf niet zoveel te klagen: mijn man doet minstens evenveel in het huishouden als ik.”
Dikke huid kweken
De wereld waarin Tine zich bevindt is een competitieve wereld, waarin je ontzettend veel uren moet draaien. “Ik ken vrouwen die tijdens hun promotie kinderen kregen. Ik had het niet aangedurfd, omdat het zoveel van je vraagt om een proefschrift te schrijven. Ik heb één dochter, die is nu elf, en daar is het bij gebleven. Dat komt mede door mijn carrière. Daarbij woon ik in België en werk ik al 16 jaar in Nederland. Naast die nogal lange ‘commute’ wordt er ook van je verwacht dat je veel reist: congressen, lezingen geven, deelnemen aan internationale projecten. Er wordt zeker vandaag de dag extreem veel verwacht van wetenschappers vergeleken met bijvoorbeeld de jaren tachtig. Dan kon je als wetenschapper nog wel wat tijd uittrekken om wat bij te lezen en mee te gaan met je vak. Nu wordt er zoveel gepubliceerd en zoveel van je verwacht dat het vrijwel onmogelijk is om op alle vlakken top te presteren. Maar naast het eigenlijke werk moet je ook wel een hele dikke huid kweken om met heel veel kritiek om te gaan. De meeste commentaren die je krijgt op je ingediende artikelen zijn niet mals. En ja, er is ook jaloezie en afgunst, we zijn allemaal mensen. Dat geldt voor vrouwen en mannen. Je moet daar boven staan. Je moet leren omgaan met mannen en soms ook vrouwen die moeite hebben met vrouwen die succesvol zijn.”
Hoe doet ze dat, een dikke huid kweken en omgaan met alle verwachtingen? “Dat is een heel moeilijk proces, om zelfverzekerdheid te kweken en om dit aan te kunnen. Het helpt als je af en toe succesjes boekt, bijvoorbeeld als het lukt om een grote persoonlijke grant binnen te halen. Die kans is heel klein, maar als het lukt, is dat een enorme opsteker. Ik heb een aantal grote persoonlijke grants gekregen in Nederland en op Europees niveau, uiteraard niet zonder slag of stoot. Het gaat dan om miljoenen euro’s voor projecten die vijf jaar duren. Met dat geld kan je een team samenstellen om een bepaald onderzoek te doen.”
“In mijn eigen team zit een cultuur van elkaar helpen”
En dat team waarin ze werkt speelt een heel belangrijke rol in het succesvol uitvoeren van haar werk. “Dat is voor mij de key to succes. Dat je een team kunt samenstellen met mensen die complementair zijn aan elkaar, en elkaar ook helpen en stimuleren. Dit moeten mensen zijn die zich realiseren dat je alleen verder komt, als je iets in teamverband doet. Dan kan je meer bereiken. In mijn eigen team zit een cultuur van elkaar helpen. We nemen allemaal een deel van de praktische aspecten van wat er bij het runnen van een team komt kijken voor onze rekening. Het is mijn rol om mensen vertrouwen te geven, om het kader uit te zetten voor de toekomst, en om iedereen te stimuleren dat creatief in te vullen, in overleg met elkaar. Er gaat weleens iets mis en dat moet je bijsturen, maar als je een goede teammanager en coach bent, kan je samen veel gedaan krijgen. Ik krijg dan energie van werken en van het zien groeien van jonge, gedreven medewerkers.”
Nu, tijdens deze coronatijd, kost het wel meer moeite om haar team bij elkaar te houden. “Je kan geen schouderklopje geven en een opmerking die je moet maken komt soms wel eens sneller verkeerd over. Je kan het wel virtueel doen, maar fysiek is het toch anders. Je kan wel op zo’n schermpje zitten kijken, maar het gevoel dat je onderdeel uitmaakt van een groter geheel en bij elkaar bent, dat is toch anders, maar eigenlijk lukt het best goed. De motivatie erin houden is moeilijker, maar met wekelijks overleg waar ook tijd en ruimte is voor persoonlijke verhalen, slagen we er -denk ik- wel in om iedereen over het algemeen ook echt gemotiveerd te houden. Ik moet mezelf ook wel geregeld moed inspreken, maar eigenlijk heb ik een luxe-job. Je zal nu maar in de zorg staan.”
“Ik durf dan wel eens te vergeten dat ik al drukbezet ben”
Tegenwoordig probeert ze vaker weekend te houden. Soms is ze heel moe, en er zijn periodes geweest dat ze op zaterdag op de bank lag en pas op zondag weer normaal kon doen. “Er zijn zware periodes geweest, maar voor een deel is dat ook gewoon mijn eigen fout. Ik doe heel veel zaken tegelijkertijd, uit enthousiasme voor de zaak, en uit gedrevenheid. Ik durf dan wel eens te vergeten dat ik al drukbezet ben. In 2019 ben ik ook nog eens raadslid van mijn stad geworden. Dat is echt gekkenwerk, maar ik vind het interessant; het laat mij ook toe om mijn ideeën over bijvoorbeeld burgerparticipatie door te laten vloeien naar het beleid. Ik zoek het dus ook wel een beetje op. Ik ben best goed georganiseerd. Mensen denken weleens dat ik druk en chaotisch ben, maar als je dit al 16 jaar doet, dan moet je toch behoorlijk goed georganiseerd zijn. En mijn partner steunt mij, anders kan je geen kind hebben.”
Het werk wat ze doet moet je wel trekken, maar ze krijgt er ook veel voor terug. “Je moet kunnen en willen excelleren. Voor mij is het een plek voor zelfontplooiing, ondanks het vele harde werk en de kritiek. Je krijgt er veel voor terug, op het gebied van zelfinzicht en kennis. Het is een bijzondere baan waar er altijd wel iets nieuws te leren is maar waar je ook heel veel ervaring en kennis kan doorgeven en anderen kan helpen groeien. Ik heb wel ergens een baas zitten, maar die bemoeit zich niet met mij, die heeft vertrouwen dat hoogleraren zo gedreven zijn door intrinsieke motivatie dat wij enkel het bijdragen aan de wetenschap en de samenleving voor ogen hebben. Er is niemand die mij komt vertellen hoe ik mijn dag moet indelen, en dat hoeft ook niet, want die zit vanzelf overvol. Ik heb een enorme vrijheid om mijn baan in te vullen zoals ik dat wil. Daar houd ik van. Ik ben te rebels om van negen tot vijf achter een bureau te zitten, en dat iemand mij vertelt wat ik moet doen. Mijn overstap naar een Management-school was ook welkom, om eens een nieuwe wind door mijn loopbaan te laten waaien. Bij RSM zitten er ontzettend veel disciplines bij elkaar, en dat past heel goed bij mij. Ik heb een soort meervoudige persoonlijkheidsstoornis als het op academische discipline aankomt. Ik vind het ontzettend boeiend om samen met collega’s van andere disciplines aan eenzelfde vraagstuk te werken. Dat vergt ook wel veel moeite, maar het dwingt je om je eigen kennis duidelijk te formuleren, en die weer te toetsen aan een ander kader. Het geeft verdieping aan je kennis, en daar krijg ik in Rotterdam meer dan genoeg kansen toe.”
“Ook als vrouw moet je durven te onderhandelen over je positie”
Wat voor haar geldt, dat wil ze anderen in haar team ook graag laten voelen, op een motiverende manier. “Ik vraag regelmatig aan mijn teamgenoten -die overigens ook een heel verschillende disciplinaire achtergrond hebben- of ze nog gelukkig zijn in hun werk, of ze er voldoening uithalen, en wat ik kan betekenen om hun toekomstperspectief zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Ik vraag nooit wanneer ze die dag begonnen zijn en heb geen idee hoe lang ze doorgaan. Een prikklok meet tijd maar geen kwaliteit van het eindresultaat. Die vraag naar motivatie die moet je blijven herhalen. Als dat goed zit, dan komt de zin om samen aan projecten te werken wel vanzelf. Van mijn team leden verwacht ik dat ze nadenken over hoe zij kunnen bijdragen aan het team, welke rol ze daarbij willen en wat ze nodig hebben om te groeien in die rol. Dat geldt voor mannen maar zeker voor vrouwen. Ook als vrouw moet je durven te onderhandelen over je positie en de kansen durven grijpen die er liggen. En als ze er niet liggen, dan moet je ze soms zelf ook creëren. Ik heb in mijn loopbaan meermaals beslissingen genomen, projecten opgezet, die voor mij juist, goed aanvoelden, maar voor andere collega’s te gek voor woorden. Soms moet je dan pionieren, en dat is altijd wel lastig, maar kunnen terugkijken en denken “we dit it!”, en dan zien dat anderen je daarin volgen, dat geeft veel voldoening, en ook wel respect van collega’s. Tegelijkertijd moet er ook ruimte zijn voor menselijkheid onder collega’s. Dat wordt in de academische wereld vaak over het hoofd gezien. Dat betekent ook dat je moet kunnen zeggen dat je een zieke dochter thuis hebt. En als er iemand zwanger is in m’n team, omarm ik dit met enthousiasme. Ik heb ook weleens gedacht: hoe gaan we dit nu weer oplossen, want dan valt er iemand weg. Maar dat is dan maar zo, we lossen het wel op. En we krijgen er dan een mini-team lid bij, hoe leuk is dat?”